Kinderrechten, dat was toch iets van malarialanden? Vergeet het maar. Ook in Nederland valt er nog héél wat te verbeteren. Hier zijn de vijf grootste knelpunten - en wat eraan gedaan moet worden.
Deze top-5 is totstandgekomen na raadpleging van relevante literatuur en consultatie van jeugdrechtadvocaat Ben Bentem, hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning en directeur van Defence for Children International Nederland Stan Meuwese (tevens voorzitter van het Kinderrechtencollectief).

1. Behandeling van minderjarige vluchtelingen en asielzoekers
Wat is er mis?
“Niet het belang van het kind staat voorop, maar het omlaag brengen van het aantal ama’s dat hiernaartoe komt. En het eruit werken van degenen die hier zijn.” Dat stelde Anton van Kalmthout, hoogleraar vreemdelingenrecht aan de Universiteit van Tilburg, eind 2005. Ook veel anderen die zich met kinderrechten bezighouden, hekelen in felle bewoordingen de benarde positie van ama’s en kinderen van asielzoekers en (uitgeprocedeerde) vluchtelingen. Met name de 48-uursprocedures, het uitsluiten van basisvoorzieningen en het detineren van kinderen moeten het ontgelden. Leek het Nederlandse vreemdelingenrecht al strijdig met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), volgens vele deskundigen is het dat zéker sinds de aanscherpingen in 2001. Van de ‘bijzondere bescherming’ waarom het IVRK vraagt - en die geldt nadrukkelijk óók voor kinderen zonder verblijfsstatus geldt - is hier geen sprake. Het Kinderrechtencollectief (een coalitie ter bevordering van kinderrechten) constateerde in 2004 dat “de Nederlandse overheid het kind eerst ziet als een vreemdeling en daarna pas als kind”. Peuters worden volkomen ten onrechte behandeld als volwassenen. Een IND-ambtenaar liet een vierjarige het volgende verklaren: “Ik heb nimmer een authentiek, op mijn naam gesteld paspoort in mijn bezit gehad.” Opvallend is dat in het verhardende klimaat tegenover vreemdelingen ama’s - die veelal slachtoffer zijn van oorlogen, kinderhandel of prostitutie - vaak worden gezien als daders. In de voormalige Isabellakazerne in Vught, die dienst deed als opvangcentrum, kregen nieuwe ama’s een groen T-shirt en ‘brave’ oudgedienden een rood shirt, een systeem dat uit heropvoedingskampen stamt.
En wat valt daaraan te doen?
Jurist Goos Cardol, beleidsmedewerker bij de Raad voor de Kinderbescherming, vindt dat gevluchte of asielzoekende kinderen meer pedagogische en psychologische in plaats van louter juridische aandacht verdienen. Verder is betere bijstand nodig (met name van voogden en advocaten) en vrijere toegang tot basisvoorzieningen. ‘Onze’ deskundigen pleiten vooral voor een verblijfsstatus: “Een kind dat vijf jaar in Nederland woont, moet hier blijven”, zegt jeugdrechtadvocaat Ben Bentem. “Ik ben voor een ruimhartig generaal pardon”, verklaart Stan Meuwese van Defence for Children International.
2. Kindermishandeling
Wat is er mis?
50.000 mishandelde kinderen en vijftig doden per jaar: dat zijn de meest gehanteerde cijfers. Maar feitelijk slaat iedereen natuurlijk maar een slag naar de omvang van kindermishandeling. Het is zelfs niet duidelijk of er sprake is van een stijging: campagnes - zoals die van RAAK en nu van Sire - stuwen de cijfers op. Er ontstaat dan een grotere alertheid en meer geneigdheid om vermoedens van mishandeling te melden. Hoe dan ook gaat het om de “meest verbreide vorm van schending van kinderrechten in Nederland” (Meuwese). Opvallend is dat, hoewel het onderwerp nadrukkelijk op de politieke agenda staat, een samenhangend plan van aanpak ontbreekt in Nederland. “Veel drassigheid en weinig voortvarendheid” luidde de typering boven een stuk van kinderrechtendeskundige Jaap Doek uit 2005.
En wat valt daaraan te doen?
Bentem: “Kindermishandeling voorkom je door opvoedingscursussen, opvoedingsondersteuning, verbod op slaan, opvoedingsgeld en een sluitende zorgketen, en door een politiek die gericht is op verwezenlijking van een kindgerichte maatschappij.” Meuwese pleit voor een “samenhangend aanvalsplan”, waarvan preventie, voorlichting en hulpverlening deel uitmaken. Hij en andere kinderrechtenactivisten zijn al decennia voorstanders van een meldplicht voor professionals. Nu geldt er volgens de Wet op de jeugdzorg alleen een meldrecht, dat de geheimhoudingsplicht afzwakt, en een meldplicht voor professionals die vermoeden dat een collega een jeugdige mishandelt of misbruikt. Maar staatssecretaris Ross is bang dat ouders hulpverleners gaan mijden bij een algemene meldplicht, en vreest een vloedgolf van onterechte meldingen. Zij wil niet verder gaan dan meldcodes, die jeugdzorgers en onderwijzers richtlijnen geven hoe te handelen. Hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning vindt dat het meldrecht professionals nu al meer bewegingsvrijheid geeft dan ze beseffen. Via bewustwordingscampagnes zou daar meer aandacht op moeten worden gevestigd. Maar zij verwelkomt ook onderzoek naar en discussie over een meldplicht.
3. Bestraffing
Wat is er mis?
“Kinderen moeten zo mogelijk buiten de strafrechtelijke procedures worden gehouden”, zegt artikel 40 van het IVRK kort samengevat. Ook de Raad van Europa denkt er zo over. Maar Nederland niet! Ons land hanteert sinds jaar en dag een punitieve (=bestraffende) aanpak, en negeert de VN openlijk door vast te houden aan de mogelijkheid volwassenenstrafrecht toe te passen op jongeren. Die koers wordt eerder sterker dan zwakker, signaleren deskundigen. “Er is een tendens om het jeugdbeleid te laten verschralen tot repressie-, disciplinerings- en sanctiebeleid”, stelt Meuwese. De steeds weer opflakkerende discussie over disciplineringskampen, hoewel bekend is dat die niet werken, illustreert dat. Jaap Doek ziet “een zekere verharding in het jeugdstrafrecht”.
Terwijl het toch echt anders kan. Landen als België en Zweden, waar een civiel- en bestuursrechtelijke aanpak wordt gehanteerd, bewijzen het. In België leggen jeugdrechtbanken uitsluitend pedagogische maatregelen op aan jongeren. In Zweden zoeken de justitiële autoriteiten samen met gemeentelijke sociale diensten oplossingen wanneer jongeren over de schreef gaan.
En wat valt daaraan te doen?
Meuwese en Bruning bepleiten dat herstelrecht de plaats inneemt van bestraffing. “Een creatieve aanpak van jeugdcriminaliteit”, noemt Meuwese dat. Tegelijk wil Bruning een beter behandelklimaat in jeugdinrichtingen. Het Kinderrechtencomité vindt dat er met name meer moet worden gedaan aan scholing en het toeleiden naar werk van jonggestraften. Ook pleit het comité voor beter opgeleid personeel in de inrichtingen. Gerard de Jonge, universitair hoofddocent strafrecht in Maastricht, wil dat jongeren pas vanaf zestien in plaats van twaalf jaar voor de rechter kunnen komen. Anderen vinden het Duitse beleid om op achttien- tot éénentwintigjarigen in beginsel het jeugdstrafrecht toe te passen een goed voorbeeld.
4. Wachtlijsten
Wat is er mis?
We zijn al herhaaldelijk op de vingers getikt door het VN-comité inzake de Rechten van het Kind vanwege onze wachtlijsten. Maar zelfs drama’s als die rond Savanna hebben niet voor een echte kentering gezorgd. De wachtlijsten bij de AMK’s zijn bijvoorbeeld ternauwernood weggewerkt. En er kunnen vele maanden voorbijgaan voordat een melding uitmondt in een uitspraak van een kinderrechter. Stroperigheid is dus troef. De gezinsdrama’s hebben wel geleid tot het toekennen van eenmalige budgetten om achterstanden in te lopen. Maar eenmalige gelden sorteren geen structureel effect. Je kunt er bijvoorbeeld niet blijvend extra mensen van aannemen. Bovendien moet er dan eigenlijk overal in de keten geld bij. Want als er bij de AMK’s meer gevallen doorstromen, betekent dat vervolgens meer werk voor de Raad voor de Kinderbescherming, het jeugdbeschermingsdeel van de Bureaus Jeugdzorg, enzovoort…
En wat valt daaraan te doen?
Bentem ziet heil in juridische oplossingen. “Ik pleit ervoor om provincies vaker dan nu in kort geding voor de rechter te dagen. De acht procedures die ik op dat gebied heb gevoerd, hebben geleid tot zeer aanzienlijke verkortingen van de wachttijden. In sommige zaken was plaatsing binnen enkele weken geregeld, terwijl er een wachtlijst van jaren bestond voor die kinderen. In één geval bereikten we zelfs de oprichting van twee nieuwe leefgroepen voor jeugdigen met een autistische stoornis!” Bruning pleit ervoor om al hulp te verlenen tijdens een onderzoek naar kindermishandeling. Alle andere oplossingen komen er grofweg op neer dat er structureel veel extra geld naar de jeugdzorg gaat en/of dat er veel efficiënter en effectiever moet worden (samen)gewerkt.
5. Kinderombudsman
Wat is er mis?
In Finland is hij er al sinds 1981, en ook onder meer Noorwegen, Zweden, België, Frankrijk, Portugal, Spanje en Rusland kennen een kinderombudsman. De ervaringen in die landen zijn positief. “We lopen hierin opmerkelijk achter”, stelt Mariëlle Bruning vast. In Nederland stemde in mei 2000 een overweldigende Kamermeerderheid (alleen de SGP was tegen) vóór een kinderombudsman, en toch komt hij er maar niet. Waarom? De aanvankelijke bezwaren van de regering luidden dat de taken van een kinderombudsman al voldoende worden gedekt door bestaande regelingen en instanties, zoals het klachtrecht en de Nationale Ombudsman. Maar angst voor een hinderlijke luis in de pels van het regeringsbeleid speelde ongetwijfeld mee. In het initiatief-wetsvoorstel van de kamerleden Arib (PvdA) en Ravestein (D66) - waarmee zij reageerden op de weigering van de regering om zelf een kinderombudsman in te stellen - wordt die functie ook letterlijk genoemd. De kinderombudsman wordt daar gepresenteerd als een “permanente luis in de pels, die zowel de overheid als de door de overheid gesubsidieerde instellingen scherp in de gaten houdt, en die toeziet op de naleving van de rechten van het kind.” Controle op de uitvoering van het IVRK, waarmee de regering zo’n haat-liefdeverhouding heeft (zie punt 1 en 3), werd expliciet als taak van de nieuwe functionaris neergezet, net als het monitoren van en adviseren over het jeugdbeleid. Verder zou de kinderombudsman klachten moeten beoordelen waarvoor geen klachtmogelijkheid bestaat. Hoewel een studie in opdracht van de regering verrichte studie positief was over het plan, belandde het daarna toch in stoffige laden. Het VN-comité inzake de Rechten van het Kind heeft Nederland hier nadrukkelijk op aangesproken, Jaap Doek nam zelfs termen als ‘stuitende laksheid’ in de mond. Tevergeefs! De discussie in het veld gaat intussen niet zozeer om de vraag óf er een kinderombudsman moet komen, maar om de vraag of die niet beter op Europees of VN-niveau kan functioneren, met het oog op een eenduidige interpretatie van het verdrag.
En wat valt daaraan te doen?
Gewoon aanstellen, die man/vrouw.
Jeugd en Co, februari 2007