Wat zou ú doen als u de enveloppe met 400 miljoen van minister Rouvoet in handen had? Jeugd en Co peilde de meningen. U reageerde heel beslist.
Waar moeten de 400 miljoen euro van Rouvoet volgens de sector naartoe?
1. structureel wegwerken van wachtlijsten
2. aanpak kindermishandeling
3. ontwikkeling speciale programma’s voor allochtonen
4. optuigen Centra voor Jeugd en Gezin
5. terugdringen van werkdruk
6. professionalisering van de sector
7. onderzoek naar effectiviteit van interventies
We benaderden voor dit onderzoek zo’n 300 professionals in de jeugdsector. Dat gebeurde deels telefonisch (onder abonnees van Jeugd en Co) en deels per e-mail (onder abonnees van E-zine jeugdzorg van het NJi). In totaal ontvingen we 72 bruikbare reacties, ongeveer gelijkelijk verdeeld over beide groepen. ‘Eigen’ oplossingen kwamen vooral uit de e-mailgroep.

Wegwerken die wachtlijsten, en nu structureel! Dat draagt u, professionals in de jeugdsector, minister voor Jeugd en Gezin André Rouvoet op. Rouvoet heeft een ‘enveloppe’ met 400 miljoen euro en maakt binnenkort bekend wat hij daarmee gaat doen. Wij consulteerden u alvast, zodat de minister er nog rekening mee kan houden.
Vooral dat ‘structureel’ onderstreept u met vette lijnen. “De eenmalige toekenning van budget, zoals vorig jaar, heeft geen enkele zin en levert valse hoop op”, aldus zorgplanner Mariska Ringelberg. Dat het wegwerken van de wachtlijsten geen simpele of goedkope klus is, realiseert u zich. Volgens Kirsten Jongman is er een complete make-over van het jeugdzorgstelsel voor nodig. Cosmetische trucs moeten dit keer achterwege blijven, waarschuwen sommigen. Wilma Vogels, vrijwilliger bij de Stichting Misplaatst, meent dat er maar één echte oplossing bestaat voor het wachtlijstenprobleem: effectieve hulpverlening.
Hartverwarmend
U reageerde heel beslist op onze vraag waar Rouvoet zijn enveloppe moet legen. Van de zeven mogelijkheden die we u voorhielden, scoorde ‘structureel wegwerken van de wachtlijsten’ verreweg het hoogst (bijna eenderde). De abonnees van Jeugd en Co (die vaak in het hart van de jeugdzorg werken) waren hier nog uitgesprokener in dan de lezers van het E-zine jeugdzorg van het NJi (waarvan er meer in aanpalende sectoren werken). Onze abonnees hadden ook een andere nummer twee: het ontwikkelen van speciale programma’s voor allochtonen. De niet-abonnees vonden het optuigen van Centra voor Jeugd en Gezin belangrijker. Bij beide groepen kwam het aanpakken van kindermishandeling op de derde plaats. Mailtjes daarover waren vaak het emotioneelst: “Alle overige genoemde taken zijn ondergeschikt aan dit onmenselijke probleem”, schreef Marianne Rauhe. “Onvoorstelbaar dat we in een land als Nederland het kennelijk toestaan dat er iedere week een kind overlijdt”, aldus Ingeborg Geurts. Nog een ander verschil: onderzoek naar de effectiviteit van interventies, op de vierde plaats bij niet-abonnees, werd door abonnees helemaal niet genoemd. Typisch gevalletje van bedrijfsblindheid?
Hartverwarmend was het hoezeer u met eigen oplossingen (vaak over preventie en opvoedingsondersteuning) kwam aanzetten. Er was zelfs iemand die ons een intern memo, bedoeld voor stafoverleg, toemailde. Deed de minister dat maar! Anderen ontvouwden complete blauwdrukken voor een vernieuwde jeugdzorg of wisten op onnavolgbare wijze de zeven opties die we u voorlegden met elkaar te verbinden.
Lerende organisatie
Wouter Reith, onderzoeker bij Jeugdformaat, knoopte twee opties - professionalisering en onderzoek naar de effectiviteit van interventies - aan elkaar. Hij vindt dat de jeugdzorg qua onderzoek ten onrechte wordt vergeleken met de medische sector. “Hierdoor gaat men voorbij aan het feit dat de jeugdzorg geen onderzoekstraditie kent, terwijl deze in de medische sector al eeuwen bestaat. Vergeleken met de geneeskunde zijn pedagogiek en psychologie ‘jonge’ wetenschappen en staat de jeugdzorg als professionele sector nog in de kinderschoenen. Academische jeugdzorginstituten waarin onderzoek, opleiding en behandeling hand in hand gaan - zoals in academische ziekenhuizen - bestaan simpelweg niet. Mijn antwoord op de vraag waar Rouvoet de 400 miljoen het best aan kan besteden, zou dan ook zijn: het oprichten van een academisch jeugdzorginstituut.”
Bijval krijgt hij van Gabriël Anthonio, bestuursvoorzitter van Jeugdhulp Friesland. Anthonio wil de 400 miljoen voor 80 procent investeren in professionalisering en innovaties, voor 10 procent in opleidingen en voor 10 procent in evaluatie en wetenschappelijk onderzoek. “Door deze zaken met elkaar te verbinden, ontstaat er een ‘lerende organisatie’.”
Anderen vinden onderzoek helemaal niet nodig. “Daar worden we niet wijzer van”, stelt Petra van Vulpen, (nog even) manager van de afdeling gespecialiseerde verzorging van Evean Thuiszorg. Net als Wouter Reith is zij wél een warm voorstander van verdergaande professionalisering. Ook zij ontvouwt een concreet idee om daaraan te werken: “Een jaarlijkse manifestatie/symposium of hoe je het maar noemen wilt, waarin werkers ideeën met elkaar kunnen uitwisselen en elkaar vertellen wat goed werkt. En ook daar weer: geen geneuzel door ‘deskundigen’, maar werken met de werkers.”
Beroepstrots
Uiteraard moesten de bureaucratie, de waterdichte schotten en het ontbreken van een professionele beroepscultuur in jeugdzorgland het ontgelden. Maar ook hiertegen bracht u remedies in stelling. Maak nou eens gewoon plannen op basis van bestaande inzichten, verzucht Jan Hakkoer, die in de ggz werkt. “Om een voorbeeld te noemen: in de hulpverlening aan autistische mensen weten we dat vroegdiagnostiek vaak leidt tot een betere prognose, meer zelfstandigheid en kwaliteit van leven. Wordt er nu planmatig met deze kennis gewerkt? Nee. Een ander voorbeeld: bij gedragsproblemen beloven alleen systematische behandeling van gezin en jongere een zeker resultaat. Leid mensen dus op in deze methodiek en zorg voor goede arbeidsomstandigheden, anders zijn de competente personen weer snel verdwenen naar een beleidsbaan.” Hakkoer pleit voor de opleiding van teamleiders (geen managers) die dit uitvoerende werk ondersteunen. “Reken af op bewezen diensten en niet op mooie namen of logo’s. Steun mensen die in de voorste linie risico’s nemen en dus de klappen opvangen.” Of het een realistisch plan is valt te bezien, maar de beroepstrots druipt ervanaf.
U ziet duidelijk licht aan de horizon. De Centra voor Jeugd en Gezin waar dit kabinet op inzet, worden enthousiast ontvangen. “Krachtige preventieve pareltjes in de wijken”, noemt Peter Bakens, docent hbov/mgz aan de Haagse Hogeschool, deze centra. “Vergelijk ze met de gezondheidscentra uit de jaren ‘70 en ‘80. Helaas zijn die in de waan van de dag voor een groot deel wegbezuinigd. Ze zijn nu aan een revival toe.” Renate Spruijt van Stivoro hamert erop dat de centra echt laagdrempelig worden. “Misschien moet een dergelijke voorziening wel in de openbare bibliotheken gevestigd worden.”
Minister Rouvoet moet er géén voorpostfunctionarissen van Bureaus Jeugdzorg neerzetten, waarschuwt Wilma Vogels van de Stichting Misplaatst. “Welk probleem ben je dan aan het oplossen? Hoeveel gaat dat wel niet kosten aan personeel en uuuuuuren vergaderen en teams en samenwerkingsverbanden, complete circussen waar je geen hulpvraag van ouders bij kunt gebruiken, laat staan een kind? Dus bottum-up: wat zijn de vragen van ouders en kinderen? En niet top-down: wat zijn de behoeften van instituties?” Behalve dat u bruist van de ideeën, blijft u dus ook kritisch.
Jeugd en Co, mei 2007